Ik begin dag drie met 7107 woorden en één van de twee manuscripten is klaar om retour afzender te gaan. Dat valt me alles mee, en dat terwijl ik het gevoel heb dat ik qua schrijven niet vooruit te branden ben. Dat heeft er alles mee te maken dat ik mezelf constant begraaf ik naslagwerken. Mijn verhaal gaat over een Venetiër in de periode 1463-1467, en die tijd kon haast niet turbulenter zijn.
De kleine stad, gebouwd op de eilanden in de moerassen bij de Adriatische zee, had zich om verschillende redenen kunnen doen uitgroeien tot een wereldmacht, maar één van de voornaamste redenen was haar goede verstandhouding met het Byzantijnse Rijk, waarvan de Keizer in Constantinopel zetelde. In 1453 maakte Sultan Mehmet II, bijgenaamd ‘de Veroveraar’, een einde aan het Byzantijnse Rijk door Constantinopel binnen te vallen. Zijn legers rukten op in Oost-Europa en uiteindelijk smeedde Venetië een bondgenootschap met Paus Pius II en het Koninkrijk Hongarije om de vijand buiten te houden. Mijn hoofdpersoon – een verzonnen lid van de familie Malatesta – wordt ingezet als spion en reist in die hoedanigheid langs de belangrijkste plekken in Europa op dat moment. Hij ontmoet illustere personen als Vlad Dracula en zijn verraderlijke broer Radu de Schone; koning Matthias Corvinus van Hongarije; Paus Pius II en de heldhaftige Skanderbeg, Draak der Albanezen. Dat klinkt gaaf en dat is het ook, maar in plaats van er woorden uit te rammen, ben ik voor mijn gevoel voornamelijk urenlang bezig om uit te zoeken hoe de kroningsceremonie van een Hongaarse vorst eruit ziet; wie op welk moment waar uithing in Europa en hoe de politieke verstandhoudingen lagen.
Vooruit. Zolang mijn woordenaantal ruim boven de benodigde hoeveelheid blijft, begraaf ik mijn neus nog wel even in Europese kleding uit de Middeleeuwen en Renaissance. Maar ik bedenk me nog wel twee keer voordat ik weer aan een historische roman begin…
Rianne